Rome
Naar Rome lopen, ongeveer 1000 kilometer. Ik hoefde nu niet meer in een hooiberg te slapen, want ’s nachts logeerden we in herbergen. We deden er bijna een maand over. Maar de tijd vloog voorbij. Eind september vertrokken we en 25 oktober kwamen we aan. Toen we aankwamen voelde ik me heel erg moe.
De pater generaal gaf mij toestemming om met de jezuïetenopleiding te beginnen. Mijn kamertje was nog armoediger dan in Wenen. Maar het voelde als het mooiste paleis. Met mij waren er nog 66 anderen die in opleiding waren om jezuïet te worden. ‘Heb je een lijfspreuk?’ vroegen ze. ‘In Wenen zei ik steeds: “Ik ben voor iets beters of iets hogers geboren.”’ ‘Prachtig. In het Latijn wordt dat: ‘Ad maiora natus sum.’ Geboren om God te dienen en de mensen te troosten.’ Dat was inderdaad wat ik het liefste verlangde.
Na een paar weken, kreeg ik een brief van thuis. Vader had van Paul gehoord wat er gebeurd was. Hij schreef een woedende brief waar ik veel verdriet van had. Dit stond erin:
Polen, Kasteel Rostkov, 1567
Zoon,
Hoe heb je dát in Gods naam in je hoofd kunnen halen? Als de eerste de beste bedelaar heb je langs de wegen van Europa geschooierd. Niet eens te paard, maar te voet. Je hebt je hand opgehouden om geld of eten te bedelen. En dát voor iemand uit het edele geslacht van de Kostka’s met beroemde voorouders! En nu heb ík een zoon die dat alles te schande maakt en mij voor schut zet. Alsof dat allemaal niet erg genoeg is, ben je lid geworden van de armoedige, zwarte jezuïetenclub. Thuis droeg je een zware ketting om de hals van echt goud, nu is het alsof je met ijzeren kettingen om je enkels in de gevangenis zit. Je hoeft er niet op te rekenen dat iemand in Polen je zal steunen, integendeel. Zodra je thuis komt, weet je wat je te wachten staat.
Je vader Jan Kostka, nakomeling uit één van de beroemdste families van Polen.
Ik schreef hem terug:
Lieve vader,
Nooit, nooit heb ik u voor schut willen zetten. Natuurlijk niet. Ik heb altijd veel respect voor u gehad. Ik ben u juist dankbaar, want u stuurde mij naar het jezuïetencollege in Wenen om een goed katholiek te worden. Ik ben er zeker van dat God van mij vraagt om zelf jezuïet te worden. Dat is toch mooi? En zegt u nu zelf: aan wie moet ik meer gehoorzamen: aan God of aan u? U zou er trots op moeten zijn dat God uw zoon vraagt voor zo’n mooi ideaal. Het is waar: ik ben gevlucht. Maar ik zag geen andere mogelijkheid. Ik had God beloofd jezuïet te worden. En ik wilde mijn belofte houden.
Het doet mij pijn, dat ik u zoveel verdriet heb gedaan. Maar ik hoop dat u mij niet langer probeert bang te maken met dreigementen. Wilt u liever voor mij bidden dat ik een goede jezuïet mag worden.
Uw toegenegen zoon, Stanislas
Voordat Paul naar Rome kon vertrekken, overleed hij. Het was tijd om naar zijn jongere broertje toe te gaan en zich voorgoed met hem te verzoenen.